Robin is lid van de Bond Precaire Woonvormen. Hij was een van de vier sprekers tijdens de actie ‘Stop de Verkoop’ op 26 juli 2019. Hier volgt een gloedvol betoog.
Van wie is de stad?
Voor wie het uitmaakt: ik ben een geboren en getogen Amsterdammer. Hier vlakbij ging ik naar de basisschool, de Tweede Openluchtschool. Ik reisde dagelijks met de metro 51, toen heette dat nog de sneltram, later met de bus 15, die hierachter stopt. Sommigen van mijn klasgenootjes woonden in deze buurt. Wij woonden in de Bijlmer. Een ‘slechte buurt’ voor de kinderen bij mij op school. Waarschijnlijk omdat er heel veel niet-witte mensen woonden. Mijn moeder, die hier niet vandaan kwam, snapte daar niet zo veel van en kocht er een huis, voor 60 duizend gulden. Later ruilde ze dat in voor een groter huis in de Baarsjes. Een buurt die, toen, begin jaren 90, ook niet zo’n goede naam had.
Een gemengde buurt
Eigenlijk stonden wij op het voorfront van de gentrificatie. Mijn moeder werkte er hard voor om ons perspectief te bieden, en had er als Amerikaanse immigrant geen moeite mee om in de buurt te wonen van Turken en Marokkanen. Ik ben nooit hetzelfde geweest als iedereen om me heen, maar het maakte ook niet uit. Misschien maakt dat me wel een typische Amsterdammer.
Maar ik ben geen eigenaar. Ik had nooit het idee dat de stad van mij was. We leefden hier altijd met zoveel afkomsten, huidskleuren, culturen en inkomensklassen door elkaar. Als iedereen anders is, ga je niet meer op zoek naar de verschillen, maar naar wat je deelt.
Het tolerante, veelzijdige Amsterdam
Zelf heb ik nooit zoveel gehad met Cruijff, Andre Hazes, Rembrandt, Theo van Gogh, om maar een paar dode witte mannen te noemen. Al die belangrijke mensen zijn voor mij nooit zo belangrijk geweest, behalve misschien als straatnamen om de weg te kunnen vinden.
Ambitie om groot te worden zoals die namen, dat is wat mensen vanuit de hele wereld naar Amsterdam brengt.
Ik ben zelf niet zo ambitieus. Ik wil alleen maar een prettig leven, zonder al te veel zorgen. Maar we komen nu op een punt, dat zelfs dat teveel gevraagd lijkt.
Ik zou nooit durven beweren dat dit stuk grond van mij is. De stad is, wat mij betreft, groot genoeg voor iedereen die er wat in te brengen heeft.
Ik heb hier veel verschillende soorten mensen ontmoet. In goede en slechte situaties. Want niet alles was vroeger beter. Je had criminaliteit, armoede, hondenpoep. Het hoorde erbij. En het hield het geld op afstand.
I Amsterdam een hol vat
Ons tolerante, veelzijdige Amsterdam heeft langzaamaan plaats gemaakt voor iets anders. Amsterdam als symbool. De hoofdstad van Nederland. Het Venetie van het Noorden, het Las Vegas van Europa. De stad waar alles mag. Een stad van illusies.
De illusie dat alleen wat groot is, bestaansrecht heeft.
De illusie je je leven kan laten leiden door ideeën als marktwerking, vooruitgang, efficiëntie.
De illusie dat de stad samen te vatten is in 1 slogan. Deze manier van denken blijkt zelf vervullend. Er is nog maar 1 Amsterdam, I Amsterdam.
We hebben het dus niet alleen over de Olympiabuurt, maar ook over de van der Pekbuurt, De Kolenkit, De Indische buurt, en alles wat daaraan vooraf ging: De Pijp, De Baarsjes. In de toekomst misschien De Banne, Holendrecht, Zaandam Poelenburg.
Van probleemwijk, naar kansenwijk, naar ‘in opkomst’ en straks: onbetaalbaar en onbewoond. Ge-air bnb’et, vakantieoptrekjes voor de rijken, tijdelijk verhuurd aan antikraakbureaus tot de markt er rijp voor is. Blijkt dat al die tijd niet de wijk het probleem was, maar de bewoners. I Amsterdam is een hol vat waar iedereen zijn duit in het zakje kan doen.
Iedereen netwerkt, maar niemand is solidair
I Amsterdam een stad met visie voor de toekomst. Een stad vol monumentale gevels, met daarachter advocatenkantoren.
Waar toeristen historische tours nemen over de wallen, waar actrices achter de ramen staan om hoer te spelen. Net echt.
Waar krakers zijn vervangen door creatieve broedplaatsen, waar je de kans krijgt. De kans om ‘kunst’ te maken die ook nog een beetje nuttig is. Grafisch ontwerp, industriële vormgeving, een investering voor aan de muur ergens op de Zuidas.
Waar volop werk is, maar niks gemaakt wordt. Waar vooral heel hard heen en weer wordt gerend, door bezorgdiensten, taxi’s, trendvolgers.
Waar iedereen netwerkt, maar niemand solidair is of vrienden helpt.
Waar buurtwinkels zijn vervangen door ketens van grote merken.
Wie aan de top staat wordt bediend door een flexibel uitbuitbare onderklasse.
Waar bedrijven kantoren leeg laten staan, en doen alsof ze er gevestigd zijn. Jammer dat we niet doen alsof ze belasting betalen.
Waar we een miljarden kostende metrolijn hebben die in theorie van Noord naar Zuid gaat, maar in de praktijk van Centraal Station, via de Kalverstraat, naar de Heineken Experience.
Waar politici zeggen dat ze er iets aan doen. Mee roepen met ‘stop de uitverkoop’. Het klinkt mooi. Bijna als ‘stop de verkoop’. Maar voor hen gaat het er vooral om dat we de stad verkopen voor de volle prijs, en niet met 50% korting. Kwaliteitstoerisme. Liever Hudson Bay dan de Hema, champagne geen bier, coke boven een jointje.
Alles staat in een ranglijst en alleen het beste is goed genoeg. I Amsterdam verrijst boven de polder als een schitterende piramyde van geld. Waar je alleen meetelt aan de top.
Ik wil graag leven in een stad waar ik wat heb bij te dragen. Maar van gentrificatie heb ik geleerd dat je maar beter niet kan investeren in je wijk, of in je stad. Want de aasgieren ruiken geld, en plukken alles kaal. We leven zo langzamerhand in een woestijn van geld.
En het is jouw schuld, dat je geen woning kan vinden in de stad waar je bent opgegroeid. You are sterdam. Had je maar aan de top moeten komen. Je hebt je kans gehad.
En als je dan straks in Noord-Brabant woont, mag je, helemaal zelf, je eigen citymarketing doen. Dan zeg je op z’n Amsterdams: ik Was, pik.
Ik vertrek
Winnaars, verliezers. De hele wereld is een wedstrijd en we gaan voor goud. Amsterdam is zo langzamerhand in goud veranderd, en we kennen de clichés. Goud kun je niet eten, en het is eenzaam aan de top.
Mijn moeder woont inmiddels alleen in haar huis in de Baarsjes. Nu is het zeven ton waard. Als zij straks dood is, krijg ik de helft. Ik heb intussen 17 jaar inschrijftijd ingeruild voor een sociale huurwoning, van 30 vierkante meter, in de Jordaan. Dus we mogen van geluk spreken, in deze vrije markt van vrije keuzes.
Nu sta ik opnieuw voor zo’n vrije keus: wil ik hier blijven, zodat ik mijn oude moeder kan steunen, en hopen dat het beter wordt? Een kostje bij elkaar sprokkelen voor een bezorgdienst als een overjarige student? Of wil ik een toekomst: samenwonen met mijn vriendin, kinderen krijgen, werken om te leven, niet leven om te werken?
Van wie is de stad? Van iedereen met geld. Ik vertrek.
Geef een reactie